Als er op het einde van de oorlog geen
twee keer door de nazi’s was toegeslagen in Meensel-Kiezegem dan had het daar
waarschijnlijk na 1945 als volgt geklonken: ‘In Meensel-Kiezegem is er toch
eigenlijk niet veel gebeurd in ’40-’45.’
Een zelfde teneur kon ik vaststellen
naar aanleiding van de oorlogsgeschiedenis in mijn geboortedorp toen ik mijn
eerste boek ‘Wit en Zwart’ schreef. Ook daar leek niet veel te zijn gebeurd. Na
het verschijnen van ‘Wit en Zwart’ klonk het echter ‘Verdorie, in Zonhoven is
er toch veel gebeurd tijdens die Tweede Wereldoorlog.’ Vanwaar die eigenaardige
perceptie?
Na de oorlog moest volgens Jean Dubois,
een overlevende van het concentratiekamp Mauthausen en hoofdpersonage in mijn
tweede boek ‘Van Genk tot Mauthausen’, de wereld geloven in vrede. De zwarte
jaren moesten worden vergeten.
Vergeten dat die gehate Pruisen vanaf
1914 de welvaart in ons land zo drastisch naar beneden haalden dat België in
1918 van de zesde naar de zesentwintigste plaats op de wereldranglijst tuimelde
.
Vergeten de chaos tijdens het
interbellum en de moeizame opbouw.
Vergeten de overhaaste vlucht tijdens
het begin van de Blitzkrieg en de vele vernederende, tergende oorlogsverordeningen:
‘Van dit mag niet meer en dat niet meer.’ En vooral die gehate maatregel in
oktober 1942 waarbij onze jongens als moderne slaven verplicht naar Hitlers
duizendjarig rijk werden afgevoerd.
Vergeten een nationaalsocialistische
ideologie waarbij Hitlerfanaten mensen die hen niet zinden als Untermenschen
behandelden en hen naar concentratiekampen stuurden of koudweg liquideerden.
Vergeten al die miserie. En als we sommigen mogen geloven had al die miserie,
en hier keren we terug naar Meensel-Kiezegem, aldaar niet plaatsgevonden als de
Weerstand zijn verstand had gebruikt. Indien de partizaan (Vranckx) die
collaborateur (Merckx) niet had neergeschoten, zou volgens hen plaatselijk
oorlogsleed zijn vermeden.
Toen ik mijn derde boek ‘Oorlog en
Zwijgen’ schreef, waarbij kinderen van zwaar beproefde verzetsfamilies aan het
woord kwamen, stelde Laurent Marting een tegenvraag aan wie met vragen
worstelde over de rechtmatigheid van de vele liquidaties door partizanen in het
Limburgse. Bij hem klonk het ‘Hadden ze die zwarten dan maar moeten laten doen?’
Laurents vader, was één van de 24 partizanen die op één dag, 11 april 1944,
werden terechtgesteld. Ook Laurent Martings moeder en zijn oom Joseph werden
door de nazi’s vermoord. Ondanks alle gemis en verdriet bleef Laurent achter
het verzetsoptreden van zijn vader staan.
De beklijvende vraag of ze zwarten als
Robert Verbelen, Bachot en anderen van het gevreesde SS-Veiligheidskorps hun
gang maar hadden moeten laten gaan, behoeft geen antwoord.
In mijn laatste boek ‘De nazirazzia van
25 mei 1943 ontmoeten we dat hoofdpersonage Verbelen uit het drama in
Meensel-Kiezegem als kille uitvoerder van een doodseskader.
Even situeren: in Sint-Truiden lag een
SS-Wachtbrigade met als opdracht het vliegveld in het naburige Brustem
beveiligen. Het was daar onrustig in de omgeving van Sint-Truiden - Brustem en
dus moest een voorbeeld worden gesteld.
Voorbeelden stellen
Belgische gerechtsmiddens werden
gewantrouwd door de collaboratie. Ze zouden in hun justitieel midden te tolerant
of te laks optreden tegen het verzet. En dus diende er een signaal te worden
gegeven. Slachtoffer werd vrederechter Jean Pierre Frère. Hij zal ervaren wat
het betekent indien terreur het ultieme wapen vormt om weerspannigheid de kop
in te drukken.
In de nacht van 12 op 13 juli 1944
vertrokken vijf mannen vanuit de SS-Dienststelle te Sint-Truiden, onder hen
Robert Verbelen. Korte tijd later kwamen zij aan bij de villa van vrederechter
Jean Pierre Frère in Bokrijk. Rond middernacht werd aan de deur van de villa
geklopt. De vrederechter dacht dat zijn buurman hem, zoals naar gewoonte, kwam
wekken voor luchtgevaar. Op zijn vraag wat er gaande was, kwam er enkel een
bevel ‘Polizi, Aufmachen!’ Twee mannen met machinegeweren zegden aan Margot, de
vrouw van de rechter, dat ze een huiszoeking moesten doen. Toen de vrederechter
de mannen vroeg zich te legitimeren, begon een van hen laden en kasten te
onderzoeken. De vrouw van de rechter moest mee naar boven met de tweede man,
waarna onmiddellijk schoten vielen. Margot vond haar man aan zijn bureau met
drie kogels doorzeefd, twee in het hart en een in de longstreek.
Mannen als Robert Verbelen, Julian Van
Dooren, Basile Michiels, De Meyer en Morael beperkten zich niet tot individuele
afrekeningen. Daarom even wat meer over razzia’s als vorm van collectieve
bestraffing
Razzia’s als collectieve bestraffing.
Razzia’s hadden in hun terreuropzet als
eerste functie een collectieve (doods-)klap toe te dienen aan het lokale
verzet. Van 16 tot 18 juni 1942 kende mijn huidige woonplaats Genk een
terreurklimaat. Op 30 augustus 1942 vond in Tienen een razzia plaats. Op 15
november 1942 kwam Leuven aan de beurt, 25 februari ’43 Dendermonde, 30 april
1943 Oostende. Een concreet voorbeeld van wat zo een razzia voorstelt, vormt
volgende korte impressie omtrent een razzia in Nieuwerkerken bij St.-Truiden.
Op 31 augustus 1947 beschreef Het Belang
van Limburg dit razziagebeuren als volgt. ‘In stilte werden de verdachte huizen
omsingeld. Door geroep, geschreeuw en geweerschoten werden de rustig slapende
bewoners opgeschrikt. De deuren werden met woest geweld geopend en met
bloeddorstige woede drong een bende nazi honden de woningen binnen. Alle
personen werden verhoord, alle meubelen opengebroken. Alles werd doorzocht.
Twintig personen werden half gekleed en sommigen met koorden gebonden
aangehouden en in camions geduwd, terwijl Jozef Nijns in zijn woning neer gekogeld
en dood achtergelaten werd.’
Razzia’s vormen een triest hoogtepunt in
een terreurklimaat. Terreur die zoals bij het huidige IS een bevolkingsgroep
zonder democratische legitimiteit door afschrikking in een machtspositie
plaatst.
Besluiten willen we met een bedenking
over het onverwerkt verleden in ons land.
Onverwerkt verleden.
Na de oorlog was en is de Belgische
overheid geobsedeerd om eindelijk de waarheid te kennen over De Bende van
Nijvel. Men wil een duister hoofdstuk uit onze geschiedenis afsluiten.
Minder begrijpelijk blijkt het gebrek
aan animo en zelfs de aversie om de waarheid over dat andere duistere
hoofdstuk, het hele criminele collaboratiegebeuren, in ons land te kennen.
Zo ontkwamen vele betrokkenen bij nazi geweld
na de Tweede Wereldoorlog. Onder hen Robert Verbelen, centrale figuur in het
drama van Meensel-Kiezegem. Zeven jaar stelt hij zijn diensten ter beschikking
van de C.I.A. Over het naoorlogs reilen en zeilen van daders als de gebroeders
Merckx weten we weinig of niets.
Van de 405.067 strafdossiers leiden er
slechts 53 000 tot een effectieve straf.
Vele verongelijkten wentelen zich in een
cocon van frustratie. Het kankergezwel dat nationalisme heet, blijft volgens
Europa’s meest invloedrijke politicus Wolfgang Schäuble, levensgroot overeind.
Erfgenamen van het nationalisme beweren
nog steeds dat de Belgische overheid overdreef in zijn repressieaanpak en als
we niet opletten, krijgen we een bevestiging van datgene wat we bij de aanvang
van deze lezing stelden. Namelijk dat er tijdens WO II toch niet zoveel met een
misdadig gehalte was gebeurd. Afsluiten dus dit hoofdstuk.
Toch resten voor wat het razziagebeuren
betreft nog heel wat vragen.
Wie verklikte? Wie stelde de lijsten van
op te pakken burgers op? Wie hielp als collaborateur om woningen van verdachten
aan te duiden. Wie paste bruut geweld toe? Vragen en nogmaals vragen. Hoogste
tijd om eindelijk archieven te openen en historici hun plicht te laten doen en
een onaangename waarheid bloot te leggen, want volgens onze huidige paus
Franciscus is het ontkennen van het kwaad als het bloeden van een wonde.
Er is duidelijk wel wat gebeurd tijdens
WO II en er moet nog veel gebeuren. Daarom zullen Babi Jahr, Oradour en
Meensel-Kiezegem `maan-tekens′, bakens, blijven om ons aan een democratische
plicht tot waarheidsvergaring te herinneren.